binnentrap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

binnentrap
Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·trap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnentrap binnentrappen
verkleinwoord binnentrapje binnentrapjes

Zelfstandig naamwoord

de binnentrapm

  1. een trap aan de binnenzijde van een gebouw
     Op eenhoog, naast de slaapkamerdeur van de heer en vrouw des huizes, werd op de overloop van de binnentrap ruimte gemaakt voor de kast.[2]
     Die schrijven immers voor dat een kamer die wordt verhuurd – dus ook een Airbnb-kamer – voortaan over twee evacuatiewegen moet beschikken. De eerste evacuatieweg is de gang langs waar je de kamer bereikt. De tweede nooduitgang kan eventueel een tweede binnentrap zijn of een brandtrap of -ladder aan de buitengevel. Ook als de kamer een raam of terras heeft dat voor de ladderwagens van de brandweer gemakkelijk bereikbaar is – vooral van toepassing voor kamers die langs de straatkant zijn gelegen – voldoe je aan de voorwaarden.[3]
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  3. Bronlink geraadpleegd op 31 maart 2022 Weblink bron
    Werner Rommers
    “Kritiek op nieuwe regel voor Airbnb-verhuurders” (26/03/2017), De Standaard