binnensport

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·sport
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnensport binnensporten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de binnensportv / m

  1. (sport) een sport die men in een overdekte ruimte uitoefent
     "De cijfers zijn slecht, dus is er geen tot onvoldoende ruimte om te denken over versoepelingen. Dat is wat het op dit moment is", zegt directeur Guido Davio van volleybalbond Nevobo. Hij had twee weken geleden goede hoop dat er misschien op korte termijn wat meer mogelijk zou zijn voor de binnensporten.[1]
     De besmettingscijfers van het coronavirus zijn nog zo slecht dat het demissionaire kabinet dinsdag geen handreiking heeft kunnen doen aan de binnensporten. Ook de komende drie weken blijven de sporthallen, de zwembaden en de fitnesscentra dicht voor alles wat niet met topsport te maken heeft.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Begrip en teleurstelling binnensporten over uitblijven versoepelingen” (Dinsdag 23 maart 2021, 20:40), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 6 maart 2023 Weblink bron “Binnensporten: begrip maar ook teleurstelling over uitblijven versoepelingen” (Dinsdag 23 maart 2021, 20:26), NOS