binnendienst

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  binnendienst    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• bin·nen·dienst

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  binnen bw  en  dienst zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	binnendienst	binnendiensten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de binnendienst m

1. (bedrijfskunde) afdeling van een bedrijf die contact houdt met klanten vanuit het bedrijf zelf

   ▸ Ze begeleidt mensen uit alle sectoren, legt ze uit. „Van een 23-jarige verkoper binnendienst tot een 55-jarige technicus en alles wat daartussen zit.

   ▸ Het ene na het andere bedrijf maakt bekend mensen te moeten ontslaan. Reden: corona. Er zijn minder vluchten, minder treinreizen, minder vakanties, minder festivals, en ga zo nog maar even door. Marcel Beijerink (46) uit Borne was commercieel medewerker binnendienst. Hij kon kiezen uit twee functies, maar na twee weken moest hij al afscheid nemen van zijn nieuwe collega’s.

Afgeleide begrippen

• binnendienstmedewerker

Hyponiemen

• verkoopbinnendienst

Antoniemen

• buitendienst

Vertalingen

    1. afdeling van een bedrijf die contact houdt met klanten vanuit het bedrijf zelf   

Engels: inside staff (en), office sales force (en),

Gangbaarheid

• Het woord binnendienst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.