bilinguïsme
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bilinguïsme (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bi·lin·gu·is·me
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tweetaligheid’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
- afgeleid van het Latijnse lingua met het voorvoegsel bi- met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bilinguïsme | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het bilinguïsme o
Gangbaarheid
- Het woord 'bilinguïsme' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.