bijzen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijzen
bees
bijsde
gebezen
gebijsd
klasse 1

zwak -d

volledig

Zelfstandig naamwoord

bijzen

  1. inergatief razend rondlopen, bijv. door muggen getergd
     Hoe schommelt en
    hoe rommelt hij,
    voorbij
    den bosch, gebezen!.
    Wie durft er, als
    zoo'n wilde wind
    begint,
    onwaakzaam wezen?
    [3]
Synoniemen

Meer informatie

Verwijzingen

  1. bijzen op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    R.K. Kuipers
    “Geïllustreerd woordenboek der Nederlandsche taal” (1901), Elsevier op Wikipedia
  3. Bronlink Weblink bron
    Gezelle, Guido
    “Verzen” (1902), Veen