bijwoont

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·woont

Werkwoord

vervoeging van
bijwonen

bijwoont

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijwonen
    • ... dat jij bijwoont. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijwonen
    • ... dat hij bijwoont.