bijwerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijwerk bijwerken
verkleinwoord bijwerkje bijwerkjes

Zelfstandig naamwoord

het bijwerko

  1. bezigheid van bijkomstig belang, bijkomstigheid
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bijwerken

bijwerk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijwerken
    • ... dat ik bijwerk. 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen