bijster
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bijs·ter
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | bijster |
verbogen | (alleen predicaat) |
Bijvoeglijk naamwoord
bijster
- alleen predicatief + oorzakelijk voorwerp: iets bijster zijn: iets kwijtgeraakt zijn
- Hij was het spoor bijster.
Afgeleide begrippen
Bijwoord
bijster
- negatief: niet bijster: niet in bijzonder hoge mate
- Hij was er niet bijster van onder de indruk.
- Hij maakte niet een bijster intelligente indruk.
- ▸ De term ‘consultatiebureau’ heeft iets ouderwets en geen bijster positief imago, zegt Schouten, jeugdarts GGDHM in Leiden en bestuurslid bij de AJN (Jeugdartsen Nederland). Wat betreft Schouten gooien we het woord in de prullenbak.[3]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord bijster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bijster" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "bijster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bijster op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron
Elise Vermeeren“We gaan massaal, maar waarom vinden ouders bezoek aan consultatiebureau soms zo moeilijk?” (02-05-2022), Tubantia - ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be