bijloop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·loop

Werkwoord

vervoeging van
bijlopen

bijloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijlopen
    • ... dat ik bijloop. 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be