bibi

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Balinees

Zelfstandig naamwoord

bibi

  1. (familie) tante, jongere zuster van vader of moeder


Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

bibi m

  1. (spreektaal) hoedje [1]

Persoonlijk voornaamwoord

bibi

  1. (spreektaal) ik, mij
    «Ce fric est à bibi.»
    Die poen is van mij. [1]

Verwijzingen

  1. ↑ 1,0 1,1
    Wouw, Berry van de
    , Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 27


Indonesisch

Woordafbreking
  • bi·bi
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

bibi

  1. (familie) tante, jongere zuster van vader of moeder
  2. (verouderd) gehuwde vrouw, dame
  3. vrouw, medewerkster
  4. huishoudster
  5. u, mevrouw, aanspreekvorm voor vrouwen van middelbare leeftijd
Schrijfwijzen
Synoniemen


Soendanees

Zelfstandig naamwoord

bibi

  1. (familie) tante, jongere zuster van vader of moeder
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=bibi&oldid=3724268"