bibelot
Uiterlijk
- bi·be·lot
- van Frans bibelot, “snuisterij, klein decoratief object” [1] [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | bibelot | bibelots |
| verkleinwoord | bibelotje | bibelotjes |
het bibelot o
- klein decoratief voorwerp zonder praktische waarde, vaak gebruikt als interieurversiering of verzamelobject
- De kast stond vol met oude bibelots die haar grootmoeder verzameld had.
- iets kleins met esthetische of sentimenteele waarde
- Tussen de stapel papieren vond hij een vergeten bibelot: een klein zilveren doosje.
- Het woord bibelot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.