bezighielden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zig·hiel·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezighouden |
bezighielden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bezighouden
- ...dat wij bezighielden.
- ...dat jullie bezighielden.
- ...dat zij bezighielden.
- ...dat wij bezighielden.
- ▸ Een serieuze bezigheid waarmee alleen de mannen zich bezighielden.[1]