bezighielden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zig·hiel·den

Werkwoord

vervoeging van
bezighouden

bezighielden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bezighouden
    • ...dat wij bezighielden. 
    • ...dat jullie bezighielden. 
    • ...dat zij bezighielden. 
     Een serieuze bezigheid waarmee alleen de mannen zich bezighielden.[1]

Verwijzingen