bezighield

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zig·hield

Werkwoord

vervoeging van
bezighouden

bezighield

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van bezighouden
    • ... dat ik bezighield. 
    • ... dat jij bezighield. 
    • ... dat hij, zij, het bezighield.