bezielde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·ziel·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bezielen |
bezielde
- enkelvoud verleden tijd van bezielen
- Ik bezielde.
- Jij bezielde.
- Hij, zij, het bezielde.
- Ik bezielde.
- verbogen vorm van bezield, voltooid deelwoord van bezielen
Bijvoeglijk naamwoord
bezielde
- verbogen vorm van de stellende trap van bezield