bezeuk

Uit WikiWoordenboek

Limburgs

Uitspraak

Werkwoord

bezeuk

  1. eerste en derde persoon enkelvoud en tweede persoon meervoud in de tegenwoordige tijd van bezeuke
  2. enkelvoud gebiedende wijs van bezeuke

Zelfstandig naamwoord

bezeuk o

  1. bezoek
Verbuiging



Achterhoeks

Zelfstandig naamwoord

bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers


Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord bezeuk bezeuken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers
Schrijfwijzen
Synoniemen


Twents

enkelvoud meervoud
naamwoord bezeuk bezeuken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

bezeuk

  1. bezoek; het bezoeken, de visite
  2. bezoek; de personen die op visite zijn of komen, de verzamelde bezoekers