bezending
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·zen·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezending | bezendingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bezending v
- het als gezant, zendeling of missionaris uitgezonden worden
- ▸ In Batavia ging Holckenburgh vooral voor op de schepen die in de haven lagen. Na ongeveer twee maanden hoorde hij dat hij op Ceylon geplaatst zou worden. Hij nam „zijn bezending” volgens de notulen aan „met aangenaamheid.” Het echtpaar Holckenburgh reisde naar de nieuwe standplaats Colombo.[3]
- grote hoeveelheid
Synoniemen
- [1] gezantschap, deputatie
Gangbaarheid
- Het woord bezending staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezending" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ bezending op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron dr. Henk Florijn“Een vergeten dominee in een onbekend handschrift” (30-08-2018), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be