bezeilen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zei·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bezeilen
bezeilde
bezeild
zwak -d volledig

Werkwoord

bezeilen

  1. overgankelijk met een zeilboot of -schip bevaren
    • Hij bezeilde alle wereldzeeën. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Er viel geen land met hem te bezeilen.
Hij was volledig onhandelbaar.
•  Op een relaxte manier, anders gooide de tweeling zeker hun kont tegen de krib en was er de komende uren geen land met hen te bezeilen. [1] 

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be