bewoont

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·woont

Werkwoord

vervoeging van
bewonen

bewoont

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewonen
    • Jij bewoont. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewonen
    • Hij bewoont. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewonen
    • Bewoont!