bewijst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wijst

Werkwoord

vervoeging van
bewijzen

bewijst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewijzen
    • Jij bewijst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewijzen
    • Hij bewijst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewijzen
    • Bewijst!