bewijslast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wijs·last
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bewijslast bewijslasten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bewijslast m [1]

  1. (juridisch) verplichting om het bewijs van bepaalde feiten te leveren
     Het bewijzen is meestal met zekere moeielijkheid gepaard; de éene partij zal licht deze op de schouders van de andere willen schuiven, om zich zelve daarvan te ontheffen; vandaar dat men spreekt van den "bewijslast".[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Geïllustreerde encyclopaedie: woordenboek voor wetenschap en kunst, beschaving en nijverheid, Volume 10” (1884), Elsevier op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be