Naar inhoud springen

bewenen

Uit WikiWoordenboek
Adam en Eva bewenen de dode Abel
  • be·we·nen
  • afleiding van wenen met het voorvoegsel be-

bewenen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewenen
beweende
beweend
zwak -d volledig
  1. ergens over huilen; ergens over treuren
    • De coloraturen in Hasses 'Morte col fiero aspetto' waren bij DiDonato niet bewijzerig spectaculair, maar vooral zeer muzikaal en deden, anders dan bij Bartoli, niet denken aan opgewonden klokkende hoenders of jodelende Zwitsers. 'Piangerò la sorte mi' (ik zal mijn lot bewenen) uit 'Giulio Cesare' was wellicht het mooiste moment van het concert. [2] 
    • Laten we onze twisten bewenen bij God, de Vader der barmhartigheden. De blakerende brand van onze twisten heeft de toorn Gods aangestoken. Laten we die twisten bewenen met een vloed van tranen die tot in de hemel rijst, in de bede dat God dit vuur wil uitblussen. [3] 
77 %van de Nederlanders;
72 %van de Vlamingen.[4]