bewegingloos

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·we·ging·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bewegingloos beweginglozer bewegingloost
verbogen bewegingloze beweginglozere beweginglooste
partitief bewegingloos beweginglozers -

Bijvoeglijk naamwoord

bewegingloos

  1. zonder beweging
    • Bewegingloos loerde de poes naar het vogeltje dat hij wilde vangen. 
     Hoewel de drang groot was om hem wakker te maken en te vertellen dat zij elke minuut van de dag aan hem dacht en er altijd voor hem zou zijn, bleef zij bijna bewegingloos op de afschuwelijke stoel zitten.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen