Naar inhoud springen

bewegen

Uit WikiWoordenboek
  • be·we·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewegen
bewoog
bewogen
klasse 2 volledig

bewegen

  1. inergatief van plaats veranderen, niet stilstaan
    • Om te kunnen bewegen hebben veel dieren een uitgebreid zenuw- en spierstelsel. 
     De slang was meer dan een meter lang en ik bekeek het dode dier rustig tot hij plotseling opeens weer begon te bewegen.[4]
     Blijven bewegen was de remedie.[5]
  2. overgankelijk in beweging brengen
    • Dat werd bewogen door de wind. 
  3. wederkerend zich ~ actie ondernemen om een beweging te maken
    • Na zijn ongeval kon hij zich niet meer zo goed bewegen. 
  4. wederkerend zich ~ omgaan met mensen waarbij men is
    • Hij beweegt zich in de hoogste kringen. 
 Het was moeilijk om de studenten tot het maken van huiswerk te bewegen. 
  • hemel en aarde bewegen
alles doen om iets te bewerkstelligen
 'Nu ze in Prizzi weten dat er morgen een beroemd actrice komt die wifi nodig heeft, zullen ze hemel en aarde bewegen om dat voor elkaar te krijgen.[5]
 Dokter De Jager heeft hemel en aarde moeten bewegen om jou eerder op de lijst te krijgen.[5]
  • snel bewegen
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]
  • IPA: /bəˈveːɡŋ̍/
  • be·we·gen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bewegen
/bəˈveːɡŋ̍/
bewegte
/bəˈveːktə/
bewegt
/bəˈveːkt/
volledig

bewegen

  1. bewegen