bevoordeel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·voor·deel

Werkwoord

vervoeging van
bevoordelen

bevoordeel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoordelen
    • Ik bevoordeel. 
  2. gebiedende wijs van bevoordelen
    • Bevoordeel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevoordelen
    • Bevoordeel je?