bevlogenheid
Uiterlijk
- be·vlo·gen·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bevlogenheid | |
verkleinwoord |
de bevlogenheid v
- het gemotiveerd en energiek zijn
- Day-Lewis wekt daarbij in zijn rol de volmaakte illusie van monomane bevlogenheid en vakmanschap, laverend tussen de eisen van zijn voorname klandizie en zijn eigen lichtgeraaktheid.[2]
- „De in 2011 gelanceerde nieuwe strategie (van een landelijke arbodienst gericht op verzuimreductie en preventie naar een brede HR dienstverlener gericht op bevordering van bevlogenheid) en de daarmee samenhangende naamswijziging zijn niet succesvol gebleken. Onze klanten zijn aan het overleven tijdens de huidige crisis en moeten (veelal) personeel ontslaan. Geld investeren in consultancy programma’s om bevlogenheid te vergroten staat niet (hoog) op de agenda van onze klanten.”[3]
1.
- Het woord bevlogenheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevlogenheid" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf MARCO WEIJERS 01 mrt. 2018
- ↑ NRC Manno Tamminga 30 juni 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be