bevlieg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·vlieg

Werkwoord

vervoeging van
bevliegen

bevlieg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevliegen
    • Ik bevlieg. 
  2. gebiedende wijs van bevliegen
    • Bevlieg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bevliegen
    • Bevlieg je?