Naar inhoud springen

beurt

Uit WikiWoordenboek
  • beurt
enkelvoud meervoud
naamwoord beurt beurten
verkleinwoord beurtje beurtjes

debeurtv/m

  1. gelegenheid of opdracht die bewust telkens aan een andere persoon uit een groep gegeven wordt
    • De spelregels zeggen dat je dan je beurt moet overslaan. 
    • Wacht even, je moet wel op je beurt wachten. 
     Op 5 juli 2017 is het de beurt aan Fabio Aru. De Sardijn ontsnapt op 2,4 kilometer van de finish aan de wurggreep van Team Sky. Maar de verwachting dat hij het Froome in de Tour wel eens moeilijk zou kunnen maken, komt niet uit.[4]
     ' Nu was het don Alfonso's beurt om verbaasd te kijken.[5]
  • om de beurt
    in een telkens herhaalde vaste volgorde
 Bij tennissen heeft iedere speler om de beurt de opslag. 
  • op zijn / haar beurt
toen hij of zij de beurt had
 Misschien waren sommige van die gedachten van mijn gezicht af te lezen, want Pamela op haar beurt keek me iedere dag weer óf met grote ogen aan, alsof ze zich erover verbaasde dat ik het lef had steeds terug te komen, óf ze straalde een comateuze verveling uit bij het zien van mijn gezicht.[5]
  1.  Bij nader inzien had ik liever Catherine Deneuve gezien, maar ik was gewoon al blij dat ik naast Lawrie zat, zijn heerlijke geur kon opsnuiven, de aangename warmte van zijn lichaam kon voelen, deze jongen die op zijn beurt mij had uitgekozen.[5]
vervoeging van
beuren

beurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuren
    • Jij beurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beuren
    • Hij beurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beuren
    • Beurt! 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]