betwijfel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·twij·fel

Werkwoord

vervoeging van
betwijfelen

betwijfel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betwijfelen
    • Ik betwijfel. 
  2. gebiedende wijs van betwijfelen
    • Betwijfel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betwijfelen
    • Betwijfel je?