betwijfel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·twij·fel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
betwijfelen |
betwijfel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betwijfelen
- Ik betwijfel.
- gebiedende wijs van betwijfelen
- Betwijfel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betwijfelen
- Betwijfel je?