betreur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·treur

Werkwoord

vervoeging van
betreuren

betreur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betreuren
    • Ik betreur. 
  2. gebiedende wijs van betreuren
    • Betreur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betreuren
    • Betreur je?