betoon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·toon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord betoon betonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het betoono

  1. een blijkgeving, een betuiging
Hyponiemen

Werkwoord

vervoeging van
betonen

betoon

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betonen
    • Ik betoon. 
  2. gebiedende wijs van betonen
    • Betoon! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van betonen
    • Betoon je? 

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen