betichtte
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·ticht·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
betichten |
betichtte
- enkelvoud verleden tijd van betichten
- Ik betichtte.
- Jij betichtte.
- Hij, zij, het betichtte.
- Ik betichtte.
vervoeging van |
---|
betichten |
betichtte