beteugelbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·teu·gel·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van beteugelen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beteugelbaar | beteugelbaarder | beteugelbaarst |
verbogen | beteugelbare | beteugelbaardere | beteugelbaarste |
partitief | beteugelbaars | beteugelbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
beteugelbaar
- dat iets onder controle gehouden kan worden
- Het was moeilijk om het conflict met diplomatieke middelen beteugelbaar te houden.
Gangbaarheid
- Het woord 'beteugelbaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.