betaalkantoor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taal·kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord betaalkantoor betaalkantoren
verkleinwoord betaalkantoortje betaalkantoortjes

Zelfstandig naamwoord

het betaalkantooro

  1. instelling waar men betalingen kan doen
     Volgens Omroep Brabant was het appartement een soort betaalkantoor en bank voor de onderwereld. Wie er nog meer bij betrokken waren, heeft de politie nog niet kunnen achterhalen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 maart 2023 Weblink bron “'Bewaker geldpakhuis van oom Dagobert' hangt celstraf boven het hoofd” (Woensdag 4 november 2020, 20:01), NOS