bestuurderscabine

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stuur·ders·ca·bi·ne
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bestuurderscabine bestuurderscabines
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bestuurderscabinev

  1. ruimte waarin de bestuurder van een voertuig zit
     De camper en de bestuurderscabine vormen een aaneengesloten geheel en dat moet dus letterlijk van voor tot achter (op een onderstel) nieuw worden geconstrueerd.[2]
     Op beelden van lokale media is te zien dat de bestuurderscabine van een van de vrachtwagens volledig is vernield.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 september 2022 Weblink bron “Op zoek naar de ideale camper? Uit deze soorten kun je kiezen” (11-05-2021), Tubantia
  3. Bronlink geraadpleegd op 23 september 2022 Weblink bron “Dode en gewonde bij ongeval met twee vrachtwagens op A28 bij Zuidwolde” (21-12-2021), Tubantia