bestemoer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bes·te·moer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bestemoer bestemoers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bestemoerv [2]

  1. oude vrouw
  2. (verouderd) (familie) grootmoeder, oma
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

27 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen