bespugen
Uiterlijk
- be·spu·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bespugen /bə.'spy.ɣə(n)/ |
bespoog bespuugde /bə.'spox/ /bə.'spyɣ.də/ |
bespogen bespuugd /bə.'spo.ɣə(n)/ /bə.'spyxt/ |
klasse 2
zwak -d |
volledig |
bespugen
- overgankelijk iemand, iets ~: speeksel doen belanden op iets of iemand.
- De voetballer bespuugde de scheidsrechter en kreeg vervolgens een rode kaart.
- Het woord bespugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespugen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 2 in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %