bespraakt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·spraakt
Woordherkomst en -opbouw
- pseudodeelwoord afgeleid van spraak zn met het omvoegsel be- -t [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bespraakt | bespraakter | bespraaktst |
verbogen | bespraakte | bespraaktere | bespraaktste |
partitief | bespraakts | bespraakters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bespraakt
- aangenaam ter tale; vlug kunnen spreken
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bespreken |
bespraakt
- gij-vorm verleden tijd van bespreken
- Gij bespraakt.
Gangbaarheid
- Het woord bespraakt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespraakt" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Pseudodeelwoorden in het Nederlands
- Omvoegsel be- -t in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 86 %