besmet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·smet
Woordherkomst en -opbouw
  • ww, bn: vervoeging van besmetten: de stam zonder -t omdat de stam al op -t eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel

Werkwoord

vervoeging van
besmetten

besmet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van besmetten
  2. gebiedende wijs van besmetten
vervoeging van: besmetten…
verbogen vorm: besmette

besmet

  1. voltooid deelwoord van besmetten
  2. vormt de voltooide tijden
    • Een chirurg heeft enkele tientallen patiënten besmet met hepatitis B. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Niet iedereen die besmet wordt met de bacterie, wordt daadwerkelijk ziek. 
  4. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
    • De kans dat er meer mensen worden besmet is erg klein. 
  5. vormt een ergatieve constructie met het hulpwerkwoord raken
    • Je kunt besmet raken door vlees rauw of onvoldoende verhit te eten. 
  6. attributief gebruikt blootgesteld aan een ziektekiem of radioactief materiaal
    • De met H1N1 besmette studenten kregen te horen dat ze beter maar thuis konden blijven, omdat ze anders iedereen zouden aansteken. 
  7. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • Hij is besmet met hiv. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen besmet besmetter besmetst
verbogen besmette besmettere besmetste

Bijvoeglijk naamwoord

besmet

  1. (medisch) ziektekiemen met zich meedragend
Antoniemen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be