besmeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·smeert

Werkwoord

vervoeging van
besmeren

besmeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besmeren
    • Jij besmeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besmeren
    • Hij besmeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besmeren
    • Besmeert!