besjoemelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van besjoemelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		besjoemelen			te besjoemelen
	toekomend		zullen besjoemelen			te zullen besjoemelen
voltooid	tegenwoordig		hebben besjoemeld			te hebben besjoemeld
	toekomend		besjoemeld zullen hebben			besjoemeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	besjoemelend		besjoemeld			ev. besjoemel	mv. verouderd besjoemelt	besjoemele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	besjoemel	besjoemelt	besjoemelt	besjoemelt	besjoemelt	besjoemelen	besjoemelen	besjoemelen
verleden (o.v.t.)	besjoemelde	besjoemelde	besjoemelde	besjoemelde	besjoemelde	besjoemelden	besjoemelden	besjoemelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal besjoemelen	zult/zal besjoemelen	zult/zal besjoemelen	zult besjoemelen	zal besjoemelen	zullen besjoemelen	zullen besjoemelen	zullen besjoemelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou besjoemelen	zou besjoemelen	zou(dt) besjoemelen	zoudt besjoemelen	zou besjoemelen	zouden besjoemelen	zouden besjoemelen	zouden besjoemelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb besjoemeld	hebt besjoemeld	hebt/heeft besjoemeld	hebt besjoemeld	heeft besjoemeld	hebben besjoemeld	hebben besjoemeld	hebben besjoemeld
verleden (v.v.t.)	had besjoemeld	had besjoemeld	had besjoemeld	hadt besjoemeld	had besjoemeld	hadden besjoemeld	hadden besjoemeld	hadden besjoemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal besjoemeld hebben	zal/zult besjoemeld hebben	zult/zal besjoemeld hebben	zult besjoemeld hebben	zal besjoemeld hebben	zullen besjoemeld hebben	zullen besjoemeld hebben	zullen besjoemeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou besjoemeld hebben	zou besjoemeld hebben	zou/zoudt besjoemeld hebben	zoudt besjoemeld hebben	zou besjoemeld hebben	zouden besjoemeld hebben	zouden besjoemeld hebben	zouden besjoemeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm besjoemeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt besjoemeld				er is besjoemeld
verleden	er werd besjoemeld				er was besjoemeld
toekomend	er zal besjoemeld worden				er zal besjoemeld zijn
voorwaardelijk	er zou besjoemeld worden				er zou besjoemeld zijn
lijdende vorm besjoemeld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		besjoemeld worden			besjoemeld te worden
	toekomend		besjoemeld zullen worden			besjoemeld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		besjoemeld zijn			besjoemeld te zijn
	toekomend		besjoemeld zullen zijn			besjoemeld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word besjoemeld	wordt besjoemeld	wordt besjoemeld	wordt besjoemeld	wordt besjoemeld	worden besjoemeld	worden besjoemeld	worden besjoemeld
verleden (o.v.t.)	werd besjoemeld	werd besjoemeld	werd besjoemeld	werdt besjoemeld	werd besjoemeld	werden besjoemeld	werden besjoemeld	werden besjoemeld
toekomend (o.t.t.t.)	zal besjoemeld worden	zult besjoemeld worden	zult besjoemeld worden	zult besjoemeld worden	zal besjoemeld worden	zullen besjoemeld worden	zullen besjoemeld worden	zullen besjoemeld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou besjoemeld worden	zou besjoemeld worden	zou/zoudt besjoemeld worden	zoudt besjoemeld worden	zou besjoemeld worden	zouden besjoemeld worden	zouden besjoemeld worden	zouden besjoemeld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben besjoemeld	bent besjoemeld	bent/is besjoemeld	zijt besjoemeld	is besjoemeld	zijn besjoemeld	zijn besjoemeld	zijn besjoemeld
verleden (v.v.t.)	was besjoemeld	was besjoemeld	was besjoemeld	waart besjoemeld	was besjoemeld	waren besjoemeld	waren besjoemeld	waren besjoemeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal besjoemeld zijn	zult besjoemeld zijn	zult besjoemeld zijn	zult besjoemeld zijn	zal besjoemeld zijn	zullen besjoemeld zijn	zullen besjoemeld zijn	zullen besjoemeld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou besjoemeld zijn	zou besjoemeld zijn	zou/zoudt besjoemeld zijn	zoudt besjoemeld zijn	zou besjoemeld zijn	zouden besjoemeld zijn	zouden besjoemeld zijn	zouden besjoemeld zijn