beschuldigde

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schul·dig·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beschuldigde beschuldigden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

beschuldigde m

  1. een persoon die de schuld heeft gekregen van iets
    • De beschuldigde mocht zichzelf nog wel verdedigen in de rechtbank. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beschuldigen

beschuldigde

  1. enkelvoud verleden tijd van beschuldigen
    • Ik beschuldigde. 
    • Jij beschuldigde. 
    • Hij, zij, het beschuldigde. 
     Met het laatste restje overtuiging sprak ze tegen het stemmetje dat haar al een uur van verraad en het nemen van de verkeerde beslissingen beschuldigde. Wat had ik dan moeten doen? dacht ze.[1]
  2. verbogen vorm van beschuldigd, voltooid deelwoord van beschuldigen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be