beschaamt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schaamt

Werkwoord

vervoeging van
beschamen

beschaamt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschamen
    • Jij beschaamt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschamen
    • Hij beschaamt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beschamen
    • Beschaamt!