Naar inhoud springen

besøge

Uit WikiWoordenboek
  • be·sø·ge
  • Afkomstig van het Nederduitse werkwoord "besoken" (= opzoeken)
  • Afleiding van het Deense werkwoord søge met het voorvoegsel be-
Naar frequentie 1520
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
besøge
besøger
besøgte
besøgt
volledig

besøge

  1. bezoeken
    «De besøges af en repræsentant fra arbejdsformidlingen mindst en gang i kvartalet.»
    Ze worden bezocht door een vertegenwoordiger van de Diensten voor arbeidsvoorziening ten minste eenmaal per kwartaal.
  2. aanwippen, binnenwippen, langsgaan, langskomen, langslopen
  3. bijwonen (b.v. een vergadering)
  • [1-2]: besøge sin familie
zijn familie bezoeken