berennen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van berennen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		berennen			te berennen
	toekomend		zullen berennen			te zullen berennen
voltooid	tegenwoordig		hebben berend			te hebben berend
	toekomend		berend zullen hebben			berend te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	berennend		berend			ev. beren	mv. verouderd berent	berenne
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	beren	berent	berent	berent	berent	berennen	berennen	berennen
verleden (o.v.t.)	berende	berende	berende	berende	berende	berenden	berenden	berenden
toekomend (o.t.t.t.)	zal berennen	zult/zal berennen	zult/zal berennen	zult berennen	zal berennen	zullen berennen	zullen berennen	zullen berennen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou berennen	zou berennen	zou(dt) berennen	zoudt berennen	zou berennen	zouden berennen	zouden berennen	zouden berennen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb berend	hebt berend	hebt/heeft berend	hebt berend	heeft berend	hebben berend	hebben berend	hebben berend
verleden (v.v.t.)	had berend	had berend	had berend	hadt berend	had berend	hadden berend	hadden berend	hadden berend
toekomend (v.t.t.t.)	zal berend hebben	zal/zult berend hebben	zult/zal berend hebben	zult berend hebben	zal berend hebben	zullen berend hebben	zullen berend hebben	zullen berend hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou berend hebben	zou berend hebben	zou/zoudt berend hebben	zoudt berend hebben	zou berend hebben	zouden berend hebben	zouden berend hebben	zouden berend hebben