bereidt voor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·reidt voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbereiden

bereidt (…) voor

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbereiden
    • Jij bereidt voor. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbereiden
    • Hij bereidt voor. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van voorbereiden
    • Bereidt voor! 

Gangbaarheid