beparelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·pa·re·len
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
beparelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beparelen |
beparelde |
bepareld |
zwak -d | volledig |
- iets met parels versieren
- iets met regen- of dauwdruppels behangen
- van personen dat deze in het bezit is van goede, nobele eigenschappen
Gangbaarheid
- Het woord 'beparelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beparelen" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 4 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 40 %
- Prevalentie Vlaanderen 63 %