bepaaldheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·paald·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bepaaldheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bepaaldheidv

  1. het duidelijk te onderscheiden zijn van andere zaken
     Zo ook waren Catharina's ogen geweest, omfloerst door het ontbrekende in haar Aziatische plooi, van iedere bepaaldheid ontdaan, wezenloos, begoochelend, verlammend als een blote kont, zich verhoudend tot andere ogen als het zwijgen tot het woord.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen