beoefent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·oe·fent

Werkwoord

vervoeging van
beoefenen

beoefent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beoefenen
    • Jij beoefent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beoefenen
    • Hij beoefent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beoefenen
    • Beoefent!