benodigdheden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·no·digd·he·den
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de benodigdhedenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord benodigdheid
    • Deze gravure toont ons een man met voor zich een tafel gevuld met benodigdheden voor het houden van kanaries (we herkennen o.a. voeder- en drinkbakjes). [2]
  2. alleen meervoud dingen die iemand nodig heeft
    • Van wrakstukken, natuurlijke materialen en door de bemanning achtergelaten benodigdheden wist de scheepsjongen enkele hutten en een versterkt ‘kasteel’ te bouwen. [3]
  3. alleen meervoud (religie) (winti) voorwerp of handeling als voorgeschreven onderdeel van een ritueel
    • Wat me hier gebracht heeft... precies wat jij afgoderij had genoemd! Ik ben gekome om je een bijdrage te verzoeken. Wij allemaal in die familie moeten onze benodigdheden gaan doen. [4]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen