benedictijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ne·dic·tijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord benedictijn benedictijnen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de benedictijnm

  1. (religie) kloosterling van de orde van Sint-Benedictus
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen